Binche is in de middeleeuwen ontstaan aan de Chaussée Brunehaut, een deel van de "Via Belgica" tussen Bavay en Tongeren. De oudste vermelding van de plaats luidt Bincium (1124), latere zijn Binchium (12e eeuw), Binzium (1159), Bins (ca. 1162), Bince (1179) en Binc (1181);[1] Nederlandse exoniemen zijn Bing, Bins en Bijns. Binche was een verblijfplaats van de Henegouwse graven; het kreeg in de 12e eeuw stadsrechten[2] van Yolanda van Gelre en werd door haar zoon Boudewijn IV "de Bouwer" tot een vesting omgebouwd. In de 14e eeuw kreeg Binche haar huidige stadsmuren.
Tijdens de Italiaanse Oorlog (1551-1559) werd de stad in 1554 door de Fransen in brand gestoken.[2] Nadat Don Juan en Parma eerder in 1578 het stadje hadden heroverd op de Staatsen, werd in herfst van 1578 Binche twee weken belegerd en ingenomen door de hertog van Anjou. Al op 6 januari 1579 echter sloten de Staten van Henegouwen, Artesië en Rijsels-Vlaanderen de Unie van Atrecht, waarbij ze afstand namen van de Nederlandse Opstand en zich onder voorwaarden weer verzoenden met de Spaans-Habsburgse regering. Bij de Vrede van Aken (1668) verwierf Frankrijk Binche, maar met de Vrede van Rijswijk (1697) moest het dat weer afstaan aan de Spaanse Nederlanden.