Abdij van Aulne in Thuin (Picardisch Wallonië )
Volgens de plaatselijke legende zou de Abdij van Aulne gesticht zijn in 637, door de berouwvolle struikrover Landelinus, die ook de naburige abdij van Lobbes stichtte. Tot het jaar 889, toen de abdij niet langer onder de voogdij van Lobbes ressorteerde, blijft de geschiedenis vrij duister. Onder het stimulerende bewind van Ursmarus, 2e prior van Lobbes, en van Pepijn van Herstal kende Aulne een snelle ontwikkeling. In 880 werd de abdij geplunderd door de Noormannen, waarna ze een vijftigtal jaren in puin bleef liggen, tot ze weer uit haar as verrees, door de tussenkomst van de Luikse bisschop Richarius (922-945).
Aulne: de zuidelijke zijgevel
De monniken leefden aanvankelijk volgens de strenge regel van Columbanus van Luxeuil. In 1147 schonk de Luikse prins-bisschop Hendrik II van Leyen (1145-1164) de abdij aan Bernardus van Clairvaux, waarna ze overgenomen werd door cisterciënzermonniken, en dat was het begin van een totaal nieuwe periode. Vooral prins-bisschop Hugo II van Pierrepont (1202-1229 droeg in hoge mate bij aan de geestelijke en materiële welvaart.
De verdere geschiedenis van Aulne wordt gekenmerkt door afwisseling van luisterrijke perioden en tijden van rampspoed, oorlogen en plundering. De abdij verwierf uitgestrekte landerijen in de wijde omgeving, wat haar tot een van de machtigste van de Zuidelijke Nederlanden maakte. Ook beschikte zij over refugiehuizen in de steden Mechelen,[1] Thuin, Hoei, Luik en Bergen, en sinds 1629 ook over een eigen college (Aulnecollege) aan de Leuvense universiteit. De kloosterbibliotheek herbergde meer dan 50.000 volumes en 4.000 handschriften.
Aulne: de gotische spitsbogen van de dwarsbeuk
In de 15e eeuw had de abdij zwaar te lijden onder de plundering door de Bourgondiërs tijdens de oorlog tegen het prinsbisdom Luik (waartoe Aulne behoorde), in de 16e eeuw eerst onder de invasie van troepen van koning Hendrik II van Frankrijk, daarna onder de opstand van de Geuzen. In de 18e eeuw liet de abt Barthélémy Lovant (1728-1753) zijn abdij, die aan natuurlijk én menselijk verval ten prooi was gevallen, grondig restaureren. Aulne werd met overdadige luxe herbouwd: de gotische abdijkerk (oorspronkelijk uit de 12e eeuw) kreeg een nieuwe voorgevel in classicistische stijl, de abdij had zijn eigen fabrieken, waaronder een leerlooierij en een brouwerij, en de vroegere vertrekken van de abt werden omgebouwd tot een luxueus gastenverblijf, terwijl de abt zelf zijn intrek nam in een nieuwe vleugel.
Aulne: de classicistische voorgevel van de abdijkerk
Rond 1775 waren de bouwactiviteiten eindelijk voltooid, maar de abdij was geen lang leven meer beschoren. In 1794 werd Aulne zodanig vernield dat er slechts een ruïne overbleef door het geweld van de Franse Revolutie, maar ook en vooral door de plaatselijke bevolking, die het al een tijdje moeilijk had met het autoritaire beleid van de invloedrijke abten (onder meer m.b.t. de graanprijzen) en nu de kans kreeg opgekropte haatgevoelens te luchten. Ook de schitterende bibliotheek ging in vlammen op.
In de 19e eeuw tenslotte werden bepaalde delen gerestaureerd, die een nieuwe bestemming kregen als retraitehuis. Ook werd, met materiaal uit de ruïnes, een nieuwe Sint-Jozefskerk gebouwd (in 1868, voltooid 1875).