Voordat de brug werd gebouwd voeren er zeven veerboten over de Liffey. Het bedrijf werd geëxploiteerd door een zekere William Walsh. De boten verkeerden echter in een slechte staat, en Walsh werd medegedeeld dat hij ofwel de boten moest repareren, ofwel een brug moest bouwen. Walsh koos voor de laatste optie en hem werd het recht verschaft om een halve penny (ha'penny) tol te vragen aan iedere voetganger die de brug over wilde steken. De hoogte van de tol was in eerste instantie niet gebaseerd op de bouwkosten van de brug, maar op de prijs die men moest betalen om over te varen met de veerboten, welks plaats de brug had ingenomen. Een andere voorwaarde voor het bouwen van de brug was dat als de inwoners van Dublin de brug en de tol tegenstond in het eerste jaar na de oplevering, Walsh de brug op eigen kosten moest afbreken.
De tolprijs werd verhoogd naar een Penny Ha'penny (anderhalve pence), maar werd uiteindelijk geheel afgeschaft. In de periode dat er tol geheven werd, stond er aan weerskanten van de brug een hefboom.