De Blauwvoet in Nieuwpoort (Belgische Kust)
De Blauwvoet is een 3 meter hoog beeldhouwwerk uit eikenhout van Fernand Vanderplancke. Het beeld is door de VVW ( Vlaamse Vereniging voor Watersport ) geschonken aan Nieuwpoort door de ondersteuning die het kreeg om de grootste Vlaamse jachthaven mogelijk te maken.
De Blauwvoet
Het beeld kreeg de naam Blauwvoet mee om de Vlaamse onafhankelijkheidsstrijd in de kijker te plaatsen. De naam Blauwvoet is namelijk ook de titel van een Vlaams strijdlied dat als geen ander verbonden is met de Vlaamse onafhankelijkheidsstrijd. Een korte schets van zijn geschiedenis:
in 1875 staat er in het Klein Seminarie van Roeselare een naamfeest op de planning. Om dit feest op te luisteren mogen er verschillende liederen ingedient worden die dan gespeeld kunnen worden. Eén lied daarvan is de Blauwvoet van Rodenbach. Een huldedicht aan de superior met als slotvers:
'Priester, wil den dank ontvangen / van het dankbaar vlaamse kind :/ in zijn wilde en woeste zangen / omdat ge zijn vlaams-zijn mint'
Zijn inspiratie haalde Rodenbach uit het boek 'Kerels van Vlaanderen' van Hendrik Conscience. Ook de strijdkreet 'Vliegt de Blauwvoet? Storm op zee!' is afkomstig uit de roman.
Het lied werd echter geweerd van de lijst omdat er afwisselend een Frans en Vlaams lied gespeeld diende te worden en er was reeds een andere Vlaamse inzending.
Dit leidde tot een conflict tussen de school en haar leerlingen die gekend staat als 'De Groote Storinghe'. De start van de Vlaamse beweging die zich kant tegen het alsmaar verfransende Vlaanderen.
Strijdlied De Blauwvoet
Nu het lied der Vlaamse zonen,
Nu een dreunend kerelslied,
Dat in wilde noordertonen
Uit het diepste ons herten schiet.
Keerzang:
Ei! het lied der Vlaamse zonen,
Met zijn wilde noordertonen,
Met het oude Vlaams Hoezee
Vliegt de blauwvoet? Storm op zee!
‘t Wierd gezeid dat Vlaanderen groot was,
Groot scheen in der tijden wolk,
Maar dat Vlaanderland nu dood was,
En het vrije kerelsvolk.
Maar dan klonk een stemme krachtig
Over ‘t oude noordzeestrand
En het stormde groots en machtig,
In dat dode Vlaanderland.
En hier staan wij, ‘t hoofd omhoge,
Vuisten siddrend, kokend bloed;
Vlam in ‘t herte, vlam in de oge,
En ons naam ons trillen doet!
Van de blonde noordse stranden,
Dwang en buigen ongewend,
Onze vaders herwaarts landden,
Leden, streden, ongetemd.
Ja wij zijn der Vlamen zonen,
Sterk van lijve, sterk van ziel,
En wij zoun nog kunnen tonen,
Hoe de klauw der Klauwaards viel.
Op ons vane vliegt de Blauwvoet,
Die voorspelt het zeegedruis,
En de Leeuw er met zijn klauw hoedt
‘t Lieve dierbaar Christi kruis.
Weg de bastaards, weg de lauwaards.
Ons behoort het noorderstrand,
Ons de kerels, ons de Klauwaards,
Leve God en Vlaanderland!